Twee keer per dag,
Er loopt een man over de begraafplaats. Niet zo groot, niet zo jong, niet zo snel. Hij heeft geen haast en kent de weg. Zijn autootje staat op de parkeerplaats. Twee keer per dag vindt die daar een plek.
Het leven gaf hem al eenennegentig lentes. Zijn leven voelt nu als een eeuwigdurende winter. Sinds de zondag dat zijn grote liefde hem verliet. Weggenomen na zesenzestig jaar huwelijk en zevenentachtig zomers.
We praten, hij en ik. Een zachte, beetje schorre stem, vertelt me over de liefde. ‘Ze was net eenentwintig en toen zijn we meteen getrouwd mevrouw.’ Duizend rimpels lichten op.
‘Daar moesten we op wachten, op die eenentwintig, dat was toen zo. Twee dagen na haar verjaardag stonden we al voor het altaar. Op één dag na, waren we zesenzestig jaar getrouwd. Nu heb ik verjaardag, trouwdag en sterfdag in dezelfde week.’ Maar eigenlijk is elke zondag een sterfdag. Dan kijk ik naar de klok en ben ik blij als het half tien is geweest. De tijd waarop ze overleed.
Er klinkt nog iets meer schor in zijn stem.
De oude man schuifelt en fluistert recht mijn hart in. Hij legt me uit hoe hij hier naartoe rijdt. Van daar, naar daar en dan een rotonde. Afslag links, afslag rechts en een tijdje rechtdoor. Twee keer per dag doet hij dat ritje, en dan een loopje naar haar graf. Daar zit hij dan op een bankje. Met herinneringen in zijn gedachten. Wat ze hebben beleefd en hoe ze samen hebben geleefd. De dagen en de nachten. De liefde, de zorgen en de successen. Twee keer per dag is eigenlijk te weinig voor een leven dat volledig is geleefd.
Ik moet door en wil blijven. Voelbare liefde heeft aantrekkingskracht. Ik ben ontroerd en benijd hem een beetje. Niemand weet tenslotte, of zo’n grote liefde ook jou is gegeven. Want die oude man, daar op dat bankje op de begraafplaats. Die zit daar alleen, maar niet in zijn eentje. In zijn gedachten, zit zij ernaast.
Twee keer per dag.