Pak maar mijn hand,
Huilend loopt ze me voorbij. Ze is zichtbaar overstuur en ik merk dat ik me een beetje zorgen om haar maak. Ze loopt met al haar verdriet, helemaal alleen langs de kist, de aula uit.
Ik kan mijn gedachtes niet van haar losmaken. Na zoveel jaar ervaring ontwikkel je een extra zintuig. Kun je voelen wie het red en wie niet. Deze jonge vrouw, die kan wel wat redding gebruiken voel ik.
Ik kan er niet achteraan. Als uitvaartleidster heb ik een rol en een functie. Daar hoort op dit moment bij dat ik in de aula blijf tot alle genodigden langs de kist zijn gelopen. Daarna neemt de familie in alle privacy zelf afscheid.
Op het toilet kom ik haar weer tegen. Net als ik erin wil, komt zij eruit. ‘Gaat het wel?’ vraag ik voorzichtig. Opgelucht dat ik die kans nog krijg. Haar gezicht zit onder de zwarte mascara vegen. Donkere wallen, nog maar een schim van zichzelf en bleek. Vertelde ze me aan de wasbak dat ze tijdens de dienst naar haar voorland keek.
Haar beide ouders zijn aan het sterven. Haar mantelzorgen komt binnenkort tot een uitputtend einde. Ze besefte wat haar nog te wachten stond toen ze naar de ruggen van de nabestaanden van déze overledene keek. En toen kwamen de tranen die zij zo nodig moest huilen. Alleen, op het toilet, probeerde ze zichzelf weer in de hand te krijgen.
Haar vriend was thuisgebleven. Hij had deze mensen niet gekend. Onwetend van de diepte waarin zijn vriendin nu is uitgegleden zal hij daar straks vast spijt van hebben. Hier in het toilet probeert zij haar gezicht weer in de plooi te krijgen. Ze zet haar dapper-masker maar weer op. Zoekt eigenlijk een hand om vast te pakken in het zicht van haar aanstaande leegte.
‘Kom maar’. Zeg ik. Waar nodig heb ik altijd een handje over.
Ik heb haar mijn schouder geboden en ben even mee naar de auto gelopen.