familiekamer

Nog één keer, appeltaart.

Nog één keer, appeltaart.

Daar staat ze. Drieëntwintig jaar en ze heeft al twee keer een slok genomen van het glaasje water. Hoe kan het ook anders. Hoe doe je dat? In één adem, één poging, afscheid nemen van je vader.

Ze vertelt over het liefs in het leven dat hij haar gaf. Een huiselijke kring met broers, veel aanloop en appeltaarten. ‘Lukt het, dat jij er nog even eentje bakt?’ is de vraag die hij haar het meeste stelde. Meer hoefde niet. Er was altijd genoeg liefde maar ook altijd appeltaart nodig.

Nu moet ze afscheid van hem nemen en niemand kan haar vertellen hoe je dat doet. Verder leven, overleven, dóór leven dwars door je verdriet heen. Er zijn geen woorden, geen knuffels en geen tranen genoeg als je voor deze enorme taak staat. Ik kijk naar haar en merk dat ik haar zelf troost wil geven. Voor nu en alvast voor later.

Want er gaat nog zoveel komen. Zoveel mijlpalen in haar leven. Ze zal nog studies afronden, een man trouwen en misschien wel kinderen krijgen. Momenten van vreugde waar het verlangen naar een vader voelbaar is. Vragen waar ze antwoord op zou willen krijgen. ‘Hoe deed jij dat, pap?’ Lege feestdagen, lege dagen en een leeg bakblik.

Ik heb mijn vader nog. Soms vind ik hem lief, soms even niet. Luisterend naar haar breekbare stem in de microfoon heb ik zelf ineens wat vragen. Neem ik hem niet voor lief? Hoe zou het zijn als ík mijn vader nooit meer zie?

Het werd een meer dan waardig afscheid. Met mooie woorden die ik in me opneem. Met mooie mensen die ik in mijn hart met me meeneem. Een indrukwekkende dag waarin ik me ook iets voorneem.

Zodra ik thuis ben ga ik alles zeggen en stel ik elke vraag. Dat moet en dat doe ik. Want er zit een onuitsprekelijke leegte tussen ‘nog één keer’ en ‘nooit meer’ appeltaart.