familiekamer

Ik denk niks,

Ik denk niks,

“De politie zei dat ik meteen jullie moest bellen. Hij ligt er al een paar weken, het is niet best.”
De zoon van een vader belt. Zelf nog amper een man. Zijn vader is thuis dood gevonden. De buren sloegen alarm.

Ik zie het wel eens in een krantenbericht en vraag me dan altijd af hoe dat nou kan. En, merk ik, ik vind er dan ook iets van. Dan denk ik dat die meneer niet zo geliefd is. De conflicten in de familie misschien zó groot, dat niemand elkaar meer kent. Geen contact en geen liefde. Dat soort dingen denk ik dan. Dácht ik.

Later op de dag heb ik hem bij me. Nee, er was niet veel contact nee. Vader zat in de scheepvaart en bleef langere tijd uit beeld, om dan ineens weer op de stoep te verschijnen. Daar was hij, van jongs af aan, aan gewend. Hij heeft hem nooit anders gekend en dat was okay.
Beduusd en onervaren luistert hij naar mijn uitleg. Dat we vader hebben opgehaald en in een kist gelegd. Goed verpakt onder het deksel maar we kunnen er wel even naartoe.
“Kan dat? Kan dat echt?”

Zijn jonge lijf stort zich huilend op de kist. Wil dichtbij zijn en weer kind zijn. Zegt zijn laatste woorden en neemt toch nog en alsnog, zijn eigen afscheid.

Er was met vader niks aan de hand. Geen ziekte, geen verwachting van overlijden. Voor het eerst zie ik de andere kant. We weten helemaal niks van de achtergrond van zo’n bericht. De liefde die daarbij hoort, de schok en de tranen, de enorme liefde voor deze vader.
In het vervolg zal ik iets anders denken bij het lezen van een vergelijkbaar bericht.

Dan denk ik aan een vader die door zijn zoon wordt gemist.
Dan denk ik aan deze jonge man en hoe leeg zijn stoep voor altijd is.