Gewone voordeur,
Het is een hele gewone bel bij een gewone voordeur van een heel gewoon huis. Ik haal adem en bel aan. De gewone voordeur gaat open en er staat een hele gewone man. Een stuk groter dan ik maar klein in zijn verdriet. Aan zijn rode ogen zie ik dat hij het donker in kijkt.
Binnen op de bank, na kennismaken en “neem plaats”, komen de verhalen. Gewone verhalen over zijn vrouw die zo lief was. Die hij zo lief had. Nee, lief hééft.
In de vijf minuten tussen leven en sterven vervliegt het leven wél maar de liefde niet. Misschien wordt die juist wel sterker bij het ophalen van de herinneringen aan doodgewone alledaagse momenten van zorgen en liefs.
Het liefs, dat in samen een kop koffie drinken zit. Het liefs, dat in samen voor de kinderen zorgen zit. Samen zingen, kletsen, zwijgen. Thuiskomen en weggaan, altijd samen door die ene deur. En als die soms piepte en kraakte. Wanneer het leven met tegenslagen aan de scharnieren trok. Ook dan nog. Sámen.
Zij was alles en een beetje. Zij deelde in het alles van zijn leven. Zij was zijn liefs, zijn samen beleven. Zijn grote liefde in vooral de kleine dingen. Zijn gestreken overhemd, de geur van pasgewassen was, een grapje en een schaterlach. Zijn “gezellig samen thee”, zijn “ik ga met je mee” is nu alleen aan haar laatste reis begonnen. En hij blijft achter met een gebroken hart.
Tranen rollen over verslagen wangen. Herinneren is fijn en doet ook pijn. Zijn liefde zo voelbaar en zichtbaar. Hij houdt van haar. Onaantastbaar. Zelfs niet door de dood.
Als we elkaar later, na het afscheid, een hand geven. Weet ik dat zij in zijn hart verder zal leven. Want achter een gewone voordeur was de liefde ongewoon groot.